"'s noênes zét ek mâ vui ne kieë te zwèèmeln": 's middags doe ik een kort dutje. "Zwijmelen" betekent herhaaldelijk "zwijmen" (in zwijm vallen). Het grondwoord "zwijm" (flauwte) komt voor het eerst in onze taal voor tussen 1351 en 1400 en zou van dezelfde stam zijn als (ver)zwinden, met de betekenis"slap zijn, verminderen". (Uit: Van Dale Etymologisch Woordenboek)

Uitgebreide statistieken

  • Aantal paginahits: 44.025.733
  • Aantal bestanden: 1.524.054
  • Ontsloten informatie: 758.178 Mbyte
  • Aantal databankvelden: 13.378.791

Zoeken

Back to Top