Wolspinners

Heikneuters

Pezeriken

Voor de eerste wereldoorlog kende de gewone man alleen vlees dat afkomstig was van de slacht van een eigen varken, geit, konijn of kip. Ook werd wel eens een haasje in de natuur verschalkt of belandde een duifje in de pot. Doch vlees stond zeker niet alle dagen op het menu. Slechts heel sporadisch werd een beenhouwer bezocht, dit gebeurde bijvoorbeeld ter gelegenheid van bruiloft, communiefeest of kermis. In eigen dorp kon men trouwens niet terecht want de eerste beenhouwer kwam er in Tildonk pas in de jaren twintig. Een vet varken in ’t kot - 200 kilo was geen uitzondering - was vroeger synoniem voor welstand. De grote boeren slachtten meerdere keren per jaar, al naargelang de grootte van hun gezin, maar de gewone man was al blij dat hij elk jaar dat ene varken kon vetmesten. Maandenlang besteedde hij er dan ook de nodige zorg en aandacht aan… En dan kwam het moment van het slachten. Het varken werd het erf opgedreven, met een teugel rond de achterpoot zodat het niet kon ontsnappen. Zijn geschreeuw was oorverdovend, met het gevolg dat iedereen in de buurt onmiddellijk op de hoogte was van het gebeuren. Alras verscheen mijnheer pastoor op het toneel, belust op de portie die hem traditiegetrouw, maar niet altijd met de volle goesting zoals we hieronder zullen lezen, werd overhandigd. De slager, de leren voorschoot omgord en in bezit van zijn houten slachtbak met het gerief, bracht het dier met de houten hamer een ferme mokerslag toe, waarop het ten gronde neerstortte. Hij zette zich schrijlings over het varken en plantte zijn slagersmes in de keel. Onmiddellijk kwam de vrouw des huizes aangelopen met een pan om het bloed op te vangen, de basis voor de zwarte pensen. Ondertussen werd stro aangebracht en in brand gestoken om de haren te verschroeien en met behulp van emmers vol heet water werd de huid geweekt en daarop geschrabd. Eenmaal het varken geschrabd was hing men het op aan de leer (ladder) die tegen de gevel was geplaatst, waarna het opensnijden en uithalen kon beginnen. Lever, longen en hart gingen in een emmer en werden direct aan de zorgen van de huisvrouw overgegeven. De darmen werden zorgvuldig geschrabd en gereinigd want zij moesten dienen bij het vervaardigen van de pensen. Nog vóórdat de slachter vertrokken was gingen tong, hart, lever en longen na gewassen te zijn, in een ketel over het vuur om gekookt te worden En daarmee was de jaarlijkse slachtdrukte begonnen, die een paar dagen lang het hele huishouden in rep en roer zou zetten. Gewoonlijk werd een stuk van de lever opzij gelegd, dat dan ‘s avonds in de pan gebakken op tafel kwam. Nu kon er weer eens naar hartelust enkele keren geschranst worden en gesmuld van het malse vet en vlees dat gedurende elf maanden van het jaar onbereikbaar geweest was! Voor de schooljeugd was zelfs de blaas een voorwerp van belang. Deze werd door middel van een pijpensteel strak opgeblazen en daarna in de schouw gehangen en gedroogd om met vastenavond dienst te kunnen doen op de rommelpot. Of de blaas werd gedroogd en als tabakszak gebezigd. De pezerik (zwezerik) werd eveneens omhoog gehangen om te drogen en werd nadien gebruikt om er de zaag mee in te vetten. ’s Anderendaags, als het vlees opgestijfd was, werden beide helften van het varken door de slager vakkundig versneden. De twee hespen en de vier zijden spek kwamen in het pekelvat terecht. Reuzel en niervet werden in blokjes gesneden en gesmolten tot liezevet. De kaikes (kaantjes), hetgeen overbleef nadat het vet door de neteldoek was gegoten, kwamen als lekkernij op de boterham…

Uitgebreide statistieken

  • Aantal paginahits: 43.656.015
  • Aantal bestanden: 1.524.054
  • Ontsloten informatie: 758.178 Mbyte
  • Aantal databankvelden: 13.378.791

Zoeken

Back to Top