Intro
Robert Van der Cruys (†), afkomstig uit Sint-Katharina-Lombeek, was actief in het plaatselijke dorpsleven en reeds meer dan 20 jaar lid van de cultuurraad met uitoefening van verschillende bestuursfuncties. Hij schreef reeds tientallen jaren cursiefjes over doodgewone dingen en reisverhalen zonder toeristische bedoelingen. Hij was promotor van de plaatselijke streektaal en eveneens auteur van "EJJE MAU VERSTUIN?", een boek over de streektaal van de fusiegemeente Ternat. Dit boek is een primeur voor Vlaanderen.
Algemeen Nederlands
Misdienaar zijn was in mijn jeugd een erezaak. Nu vinden ze zelfs nog amper kandidaten om die job te doen.
Ik heb nooit geweten waarom, maar op zekere dag kwamp den onnerpastoeër bau me muuder oem te vruigen da’k wau mesdiener werrn.
Was dat nu op aanwijzen van mijn peter Rufin, die voorzitter van de kerkfabriek was of was het op advies van Tante Wis, ons tante nonneke in Libramont of had meter Tinne, die in het bestuur zat van de boerinnenbond, een wenk gegeven, feit is zeker, ons ma was zoeë fieër as ne gieter, "mui van auigen menieër pastoeër, onze Robijr daunen zal da ieël guut duun, zét dui mui zeker van". Aan mij werd er helemaal niets gevraagd, boven mijne hoofd werd alles geregeld, " a zal de zuiterdagmerget nui de twieëde mes nui de sakrestaa kommen vee alles t’arrensjeern, menieër pastoeër, en nog nekieë bedankt vee d’okkosje, ‘k bennekik kweetnie u fieër op onze klaunn".
Die zaterdag, men uir gekamt, en preuper patattebroek uin en mee een eit in me gat, ben ik voor het eerst in mijn prille bestaan in de zone geweest achter de communiebank. Dat was nog de tijd dat het altaar achteraan in de hoofdbeuk van de kerk stond en een lange communiebank dat gedeelte begrensde.
Max, de koster, had al een "rochet" een witte geplisseerde bloes, klaargelegd om eens te passen en gaf mij dan een lijst van alle missen waar ik op verwacht werd. In de week waren er twee krejuilen per mis vandoen en voor de hoogmis en begrafenissen "mee draa hieëren" moesten er vier misdienaars zijn. Om mijn opleiding te verzorgen werd ik gekoppeld aan een "ancien", ene die al wist wat er zo allemaal moest gebeuren. Amedee va Pitjen va Lowieken de schiller kreeg de niet te onderschatten taak mij op een zo kort mogelijke tijd de knepen van het vak te leren.
Ik kon nog maar amper deftig lezen maar ik kreeg wel al een misboek met heel wat Latijnse teksten die wij uit het hoofd moesten leren. Die gebeden die wij afbrabbelden, zullen ze hierboven, voor wie ze eigenlijk wel bestemd waren, nooit begrepen hebben. Sinds de toren van Babel waren ze daar wel erger gebroebel gewoon.
Na enkele weken stage lopen, mocht ik al eens bellen. Dat was een hele opdracht. Bepaalde delen van de misviering werden aangekondigd met een (vooraf afgesproken), kort of lang, belsignaal.
De moeilijkste bel was een zware hangende klok waar men aan een lange "flosch" moest trekken en het mocht maar één tik geven. Als men te onstuimig aan die "flosch" trok dan kreeg men drie of vier tikken te horen en dat was zeker niet de bedoeling.
In mijn opleidingsperiode mocht ik ook al eens het wijwater aanreiken. Bij de zegening van het volk moesten wij de kwispel effekes in het wijwater steken en aan de pastoor geven die er dan wild mee begon te zwaaien. Deugnieten, als wij waren, staken die kwispel heel diep in het wijwatervat, ne keuperen cachpo mee ne groeëtn aus uin, en kregen de leden van de kerkfabriek, want die zaten steevast op de eerste rij, een flinke douche. En wij maar lachen van achter de pilaar. Als de pastoor ons zijn uitgezwaaide kwispel teruggaf, schoten zijn ogen vuur en volgde er later in de sacristie een sermoen, om over na te denken.
Gezien de feiten juridisch al verjaard zijn, kan ik het nu wel kwijt: wij werden betaald in het zwart! Per prestatie kregen wij vijfentwintig centiem "e kotjn de mes", maar als wij te laat kwamen, werden er vijftig centiem afgetrokken. In de snoepwinkel rechtover de kerk bau Jetteke va Priemes konden wij vier fruitkaramellen van Lutti krijgen voor één frank. Die jaren dienst waren dus niet bevorderlijk voor ons gebit, wij snoepten te veel.
Eén van onze taken tijdens de misviering, was het aanbrengen van water en wijn. Met een klein glaasje moesten wij de wijn in de kelk gieten. Lepe sloebers zoals wij, waren erop uit om niet de hele inhoud in de kelk te kieperen, zo konden wij na de mis ook nog eens proeven van die "flutwijn". De pastoor, had dat rap door en duwde zelf het glaasje naar beneden wanneer wij het in zijn kelk moesten gieten zodat er geen druppel over bleef. Onderpastoor Tits, die had ons spelleke ook door maar met een knipoogje van hem waren wij vrij van alle zonden. Tijdens de zondagsmissen kwam er soms een heel jong pastoorke de mis doen. Jan van Stinneke ooit de wuitermeel’n, een pas gewijde priester uit onze gemeente, had onze truc ook niet door, de sukkel heeft veel meer water dan wijn gedronken.
En eigenlijk was het allemaal niet de moeite, peter Savrie zijn cider, gemaakt van deljt oem deljt, krieken en rabarber was stukken beter dan die miswijn en wij konden er nog gemakkelijker aan ook.
Tijdens het lof moesten wij met het wierookvat werken. Dat was een hele bedoening, eerst in de sacristie de houtskool aansteken. Na flink wat blazen hadden wij dan voldoende gloeiende houtskool en konden wij met dat vat dat aan een serie dunne kettingen hing, beginnen zwieren. Flink oppassen dat er geen houtskool uit het vat ontsnapte. Dat zwaaien ging altijd maar verder en verder. Naargelang van onze anciënniteit durfden wij al eens risico’s pakken tot we het summum van iedere ancien-misdienaar bereikten: de volledige toer rond, de grote looping!
Twee keer heb ik het aangedurfd, achter de rug van de pastoor, het wierookvat driehonderdzestig graden rond te zwieren. Dankzij de middelpuntvliedende kracht en onze handigheid bleven de gloeiende houtskool en de fel riekende wierookkorrels op de plaats waar het hoorde. De eerste keer met succes en de weddingschap gewonnen met als inzet tien biellekes va coureurs. De tweede keer is het jammerlijk mislukt met als gevolg een paar gaten in mijn geplisseerde bloes gebrand en een dikke sigaar van de pastoor.
Op Goede Vrijdag mochten wij gewoontegetrouw rondgaan bij de parochianen en kregen wij ofwel eieren ofwel een cent voor onze beurs (een washandje). Bij pachter Rits was het altijd prijs, eerst een dikke cent en dan voor ieder een groot ganzenei. Heel wat eieren hebben wij rauw uitgezogen. Wij hebben het nooit kunnen achterhalen wie het ons gelapt heeft maar wij hebben eens zes kalken eieren gekregen, de snoodaard.
Aangezien wij met onze rug naar de mensen zaten, konden wij van alles uitspoken zonder dat iemand het zag. De pastoor had zijn handen vol aan het altaar en wij wisten maar al te goed wanneer hij zich omdraaide. Daar hielden wij ons onledig met het maken van beeldjes in was, gerecupereerd uit de stompen van kaarsen.
Na een paar jaar was dit feestje ook gedaan aangezien er nieuwe kaarsen werden gekocht die hol van binnen hol waren en waarin dunne kaarsen in stearine werden gestoken in plaats van de echte wassen kaarsen. De leverancier van onze grondstof was verdwenen.
Ik verklap hier nu misschien wel een geheim, maar kijk bij het volgende kerkbezoek eens naar de dikke kaarsen op het altaar, die blijven altijd even lang.
Alles bijeen heb ik zeer goede herinneringen aan deze periode. Ondanks het vroeg opstaan en door weer en wind naar de kerk vonden wij dat wij ons nuttig maakten. ’s Morgens in de pikkedonker door het smalle baantje van het kerkhof, dat toen nog rond de parochiekerk lag, naar de achterdeur. Op die deur hangt nu een plaatje "parochiesecretariaat", in onze tijd de " entrée des artistes". Het plaatje hing er wel niet op.
Met de feestdagen waren wij in gala-uniform: een rode lange rok, daarboven die witte geplisseerde bloes en op ons schouders een rode brede kraag. Zuster Theoderine vond mij toch zo "een schoon menneke" met die kerkkledij en was ervan overtuigd dat ik ooit pater zou worden.
’t Ee begot gieën uir gescholl’n of ‘k was toch wel bau de puiters geguin zeker!
Maar dat is dan weer een verhaal voor een volgend cursiefje.
À propos, krejuil , komt van koraal, in Loemmek hadden ze het ook over ne mesdiender maar dat was juist hetzelfde.